In deze paragraaf komt de architectuur als markant aspect van de geschiedenis aan de orde. Hoe zag de architectuur er in de Oudheid uit en hoe ontwikkelde deze zich in de loop van de tijd. In deze paragraaf behandel ik vooral bouwstijlen, bouwvormen en bouwwerken. In onderstaand tijdschema staat een deel van de cultuuronderdelen alvast aangegeven Dit schema betreft de periode van de Eerste Rijken. De overige tijdschema's staan in document "Tijdschema Cultuur".
Architectuur wordt in brede zin geformuleerd als de kunst en wetenschap van het ontwerpen van de gebouwde omgeving.
In brede zin gaat het dan over stedenbouw, gebouwen, woningen, interieurs, meubelen, landschappen of objecten. Hier zal ik me in hoofdzaak beperken tot de bouwwerken. Architectuur werd vroeger "bouwkunst" genoemd. Hoewel deze aanduiding nu voornamelijk nog voor de esthetische kant van het bouwen wordt gebruikt, zal ik naast "architectuur" wellicht ook "bouwkunst" hanteren (de kunst van het bouwen!). De term "bouwkunde" gebruiken we voor de technische kant van het bouwen. De ontwerper in de architectuur noemen we architect.
De uiterlijke kenmerken van de bouwwerken komen tot uiting in opeenvolgende bouwstijlen in de geschiedenis. De meest belangrijke daarvan zijn:
Bijzondere bouwwerken die wij "Wereldwonderen" noemen, komen in een afzonderlijke paragraaf aan de orde.
5000 v. Chr. Prehistorie
De eerste mensen woonden in de openlucht, in kuilen, holen en grotten. Rondtrekkende jager-verzamelaars zochten beschutting in tijdelijke tenten. Toen er meer vaste woonplekken ontstonden, koos men voor het bouwen van een onderkomen. De hut als primitieve vorm gaf een woonplek en de nodige beschutting. De oudst bekende bouwvorm met een echte constructie is het Hallenhuis. Veel later bouwde men grotere huizen als het Zaalhuis en het Langhuis. Hier leefden mens en dier onder één dak. Woonhuis en stal lagen in elkaars verlengde. Nog weer later werden de onderkomens gebouwd met modderstenen (vooral in het Midden-Oosten), klei- en leemstenen en bakstenen. Onder architectuur schaar ik in deze paragraaf ook grafmonumenten. Elk volk had veelal een eigen gebruik, een eigen grafcultuur. In Europa bouwde men omstreeks 2900 v. Chr. hunebedden, legde men even later grafheuvels aan en bouwde men rond 1300 v. Chr. koepelgraven.
3300 v. Chr. Architectuur in de Oudheid
De oude volken in het Midden-Oosten ontwikkelden een eigen bouwstijl. We beschrijven hier de architectuur van Egypte, Assyrië, Babylonië en Perzië.
In Egypte ontstond rond 3000 v. Chr. de typerende bouwvorm van de piramide. Dit waren graven voor de koningen. Aanvankelijk opgezet als mastaba (oudste bouwvorm, een graftombe), later uitgebouwd tot piramide. De mastaba werd later het graf voor hoge ambtenaren. Het grondplan van de mastaba was de nabootsing van een oud-Egyptische woning. De piramide ontwikkelde zich van mastaba
via de eenvoudige trappiramide tot uiteindelijk de grote piramide, bestaande uit blokken natuursteen of bakstenen met een deklaag van wit kalksteen. Op de piramide bevond zich een pyramidion (een legering van metalen in de vorm van een kleine piramide). In het inwendige van de piramide was een ingewikkeld gangenstelsel aangebracht dat leidde naar de grafkamer.
Om hun graven tegen grafrovers te beschermen, gingen de farao's later over naar rotsgraven. Deze werden gesitueerd ten zuiden van Thebe, in de Vallei der Koningen en de Vallei der Koninginnen. De grafkamer werd aangelegd diep in het inwendige van de rotsen. De gangen en kamers werden rijkelijk versierd met muurschilderingen. Dat was ook het geval bij de vele tempels in Egypte.
Een tempel kon een cultustempel, dodentempel of een zonnetempel zijn. In de tempel werd een specifieke god of koning aanbeden en werden er offers gebracht. De tempels kenden enorme pylonen (toegangspoorten) en omvangrijke pilaren. Even voor de pyloon stonden vaak obelisken en langs de oprit sfinxen in de vorm van de god die er werd vereerd.
De sfinx kwam ook voor als grafbewaker bij de piramide. Deze werd uit kalksteen uitgehouwen tot een leeuw met het hoofd van een farao.De obelisk kwam voor als gedenknaald. Het was een vierkante, naar boven toe dunner wordende zuil met een piramidevormige stompe punt. De obelisk werd meestal van graniet gemaakt. Obelisken, kolommen en wanden werden rijkelijk versierd met reliëfs. Uiteindelijk mondde de Egyptische architectuur uit in de overgang naar de Griekse en later de Romeinse architectuur.
Assyrië is het noordelijk deel van Mesopotamië in het Midden-Oosten. De eerste onderkomens waren daar primitieve hutten. Vanaf 2000 v. Chr. werd Assyrië een verzameling van stadstaten. Binnen de stadsmuren woonde de bevolking in huizen van modderstenen. De Assyrische cultuur was zeer militaristisch.
De
machthebbers bouwden koninklijke paleizen en vestingwerken, veelal versierd met reliëfs vol krijgstonelen. Typerend zijn de kolossale stenen dieren bij de ingangen van de paleispoorten. De Assyriërs hanteerden in een later stadium stèles met inscripties en ontwierpen al eenvoudige kapitelen. De affiniteit met de obelisken en Ionische zuilen doet vermoeden dat Egyptische en Griekse bouwmeesters hier wellicht de hand in hebben gehad.
Babylonië is het zuidelijk deel van Mesopotamië in het Midden-Oosten. Het leven van de vroege bewoners van Babylonië (de Soemeriërs) speelde zich grotendeels af rond de zogenaamde ziggoerat, een tempel in de vorm van een trapvormige piramide. Ziggoerat betekent "bouwen op een verhoogd gebied". Rond 1800 v. Chr. was dit ook in Babylonië de typerende bouwvorm van hun centrum van de religieuze cultus. De verfijnde cultuur stond op een hoog peil, er was een goed georganiseerd bevloeiingsstelsel en er was grote rijkdom. In de bouwkunst werd veel gebruikgemaakt van klei.
Er werden reusachtige versterkte paleizen gebouwd uit leemstenen.
Dergelijke stenen werden later ook gebakken (de eerste bakstenen). Op de terrassen plantte men bomen en struiken voor verkoeling, waardoor de zogenaamde hangende tuinen ontstonden (één van de zeven wereldwonderen). Paleizen en tempels werden gedecoreerd met zeer kostbare metalen. Bekleding met terracottastaafjes zorgde voor geometrische patronen (mozaïeken). Later werd dit gedaan met geglazuurde bakstenen. De hoofdstad Babylon had acht massief bronzen poorten.
Van Perzië is bekend dat men ook daar de ziggoerat als centrum van hun religieuze cultus kende. Zie voor de beschrijving bij Babylonië hiervoor. In Perzië zal dit al omstreeks 2500 v. Chr. zijn geweest in het toenmalige rijk Elam op het grondgebied van het huidige Perzië. In die tijd werd de hoofdstad Susa in Elam gebouwd. De stad herbergde ook een belangrijke tempel.
Susa werd later veroverd door zowel het Babylonische Rijk als het Assyrische Rijk. Omstreeks 550 v. Chr. werd het de hoofdstad van het Perzische Rijk. In de Bijbel lezen we dat Daniël, Esther en Nehemia verbleven in de burcht van Susa in de provincie Elam. Meerdere keren in de geschiedenis werd Susa vernietigd. Er resten nu nog enkele ruïnes.
De
Perzen bouwden voort op de Assyrische bouwtradities zoals bouwen op heuvels of platforms, grootschalige reliëfs en gekleurde, geglazuurde bakstenen. Ook namen ze veel over van de toen al in Griekenland ontwikkelde bouwstijlen. Ze bouwden in hoofdzaak architraafbouw, dat wil zeggen met horizontale liggers op zuilen. De daken waren van hout, de zuilen van kalksteen, voorzien van vaak sierlijke kapitelen. De typen zuilen met details worden beschreven in de paragraaf over de Griekse architectuur.
In Perzië vormden de steden Persepolis en Pasargadae de belangrijkste archeologische vindplaatsen voor het achterhalen van de Perzische bouwstijl. Persepolis bevatte twaalf koninklijke bouwwerken. De belangrijkste waren de Audiëntiehal en de Koningszaal. De architectuur van de stad Pasargadae (de eerste hoofdstad van de Perzen) weerspiegelde de variëteit van de verschillende culturen die in het rijk leefden. De stad werd gebouwd door Cyrus de Grote. Een bijzonder rotsreliëf was de Besotuninscriptie, in 520 v. Chr. gemaakt in opdracht van dezelfde koning Cyrus de Grote (Darius I). Dit reliëf bestaat nog. Het vermelt zijn overwinningen en daden. De inscriptie werd gemaakt in een rots op een hoogte van 60 meter.
Het is een groot reliëf van 5½ bij 3 meter, met daarop koning Darius samen met zijn boogschutter en lansenier. Darius heeft negen gevangenen van
de door hem overwonnen volkeren vast aan een strop om hun nek. Een tiende figuur ligt onder zijn voeten. Boven deze dertien figuren staat een beeltenis van de oppergod Auramazda. De inscripties zijn zowel in het Elamitisch als Babylonisch spijkerschrift. De graftombe van Cyrus de Grote was ook een bijzonder bouwwerk. Naast vrijstaande graftombes bouwden de Perzen rotsgraven voor hun koningen.
2700 v. Chr. Griekse architectuur
De Grieken ontwikkelden ook een eigen bouwstijl. We beschrijven hier de Minoïsche en de Myceense architectuur en die van het oude Griekenland.
Minoïsche architectuur (Kreta) 2700 - 1200 v. Chr.
De Minoërs hadden een rijke cultuur met een bloeiende economie. Kreta was in die tijd het centrum van de zeehandel. De koningen werden schatrijk van de handel en bouwden enorme paleizen. Het grootste, van koning Minos, gebouwd in 2000 v. Chr., stond in Knossos.
Dit paleis diende niet alleen voor bewoning, maar ook voor opslag van de handelsgoederen. Het paleis van Minos telde vijf verdiepingen en meer dan 1300 kamers. De zuilen van het paleiswaren boven breder dan onder,
anders dan in de latere Griekse bouwstijl. De wanden waren voorzien van prachtige schilderingen. De paleizen hadden geen verdedigingsmuren en waren gebouwd volgens een heel ingewikkeld patroon, het grondplan leek een labyrint.
Rond de grote paleizen ontstonden steden. De huizen in de steden werden ook op monumentale wijze uitgevoerd. De Minoërs hadden drie waterbeheersystemen. Aquaducten brachten vers water naar de steden. Kreta werd In 1700 v. Chr. getroffen door een aardbeving en omstreeks 1650 v. Chr. door een tsunami als gevolg van een vulkaanuitbarsting op het eiland Thera (Santorini). Door de tsunami werd veel op Kreta verwoest. Toen de Myceners van het Griekse vasteland in 1450 v. Chr. het eiland Kreta veroverden, betekende dit nagenoeg het einde van de Minoïsche architectuur. Rond 1900 na Chr. zijn er opgravingen gedaan en restauraties verricht aan paleizen en villa's.
Myceense architectuur (Peloponnesos) 1600 - 1100 v. Chr.
De Myceense architectuur dankt haar naam aan de stad Mycene op de Peloponnesos, ongeveer 25 km ten zuidwesten van Korinthe. De Myceense architectuur werd sterk beïnvloed door de Minoïsche architectuur. Toch zijn er ook verschillen. De Minoërs waren, anders dan de Myceners, niet echt bang voor invasies. De Minoïsche steden waren om die reden uitgebreider, de huizen stonden ver uit elkaar en de steden waren niet ommuurd. Ook de Minoïsche paleizen waren wat betreft opbouw structureel anders. Ze waren veel uitgebreider dan de Myceense, niet versterkt en hadden geen troonzaal.
De Myceners waren geen nomaden, maar stedenbouwers. Ze bouwden nederzettingen en burchten en beschermden deze met metersdikke muren. De rijkdom van de steden en koningen kwam tot uiting in de paleizenbouw. Een kenmerkend onderdeel van het Myceense paleis was de troonzaal van de koning. De grotere paleizen werden gebouwd op heuveltoppen. Mycene zelf was zo'n citadel, een vestingstad die zelfstandig verdedigbaar was. De indrukwekkende koningsburcht (de "akropolis", hoge stad)
van Mycene was omringd door een muur van 900 m lang en gemiddeld 6 m dik, opgebouwd uit reusachtige steenblokken van verschillende grootte. De hoofdingang tot de stad was de nu nog wereldberoemde Leeuwenpoort. Boven de ingang bevindt zich het oudst bekende monumentale beeldhouwwerk van Europa: twee opgerichte leeuwen met daartussen een "Minoïsche" zuil. Binnen de muren van de burcht, aan de voet van het paleis, stonden particuliere herenhuizen.
Voor de bewoners van de nederzettingen werden woningen gebouwd. De fundering en de onderste muren werden vaak al van ovengebakken steen gemaakt. De muren van de etages meestal nog van zongebakken modderstenen. Alle muren waren gebouwd tegen een framewerk van hout. Vooral in de wat grotere nederzettingen hadden de huizen meerdere verdiepingen. Op muren werd pleister gesmeerd, om het huis een mooi uiterlijk te geven. Ook werd de pleister vaak een lichte kleur gegeven, zodat het huis in de zomer zo koel mogelijk bleef. De daken van de huizen werden soms al bedekt met dakpannen. De huizen bestonden uit een vestibule met daaraan een gang. Langs de gang lagen de kamers van het huis. Elk huis had een zogenaamde ‘domos’, dat was de belangrijkste kamer. De overige vertrekken dienden onder andere als slaapkamer of opslagkamer. Huizen van ambachtsmensen hadden ook een werkplaats, bijvoorbeeld een smidse. De huizen hadden ook een speciale kamer waar een altaar stond. De paleizen en huizen van de Myceners waren meestal versierd met fresco’s.
Omdat de Myceners veel respect hadden voor hun doden gaven ze hen een eerbiedige begrafenis. De oudste graven binnen de burchten waren de zogenaamde schachtgraven voor de leden van de koninklijke familie. Later werden koningsgraven buiten de burchtmuren in de rotsen uitgehouwen.
Nog weer later werden de koningen bijgezet in ronde koepelgraven. De koepels werden gevormd door ringvormig gelegde lagen stenen. De grafruimtes waren niet bolvormig, maar enigszins spits toelopend. De koepels waren opgebouwd uit ringen van stenen, die elkaar steeds iets overkraagden. Elke laag versmalde de diameter, tot het gewelf met één enkele steen kon worden voltooid. Deze tombes met een kraagkoepel werden bijenkorftombes genoemd. In de Myceense architectuur werden ook gangen op soortgelijke wijze overwelfd.
De defensieve militaire architectuur van de Myceners heeft veel invloed gehad op de latere burchten- en vestingbouw. Het klassieke Griekenland heeft veel van deze bouwkunst overgenomen. Tot in de 17e eeuw werden burchten en steden voorzien van bastions, machtige stadspoorten en metersdikke muren. De Myceense koepelbouwkunst heeft ook veel invloed gehad op de latere architectuur. Tijdens de Romeinse tijd werden vele koepels gebouwd, gebruikmakend van de Myceense technieken.
Omstreeks 1180 v.Chr. kwam er vrij abrupt een einde aan de Myceense cultuur, mede door de inval van de Doriërs, maar deze gebeurtenis kan niet losgezien worden van vergelijkbare onrust en ondergang in de rest van het Middellandse Zeegebied. Na het verdwijnen van de Myceense beschaving viel de materiële cultuur in Griekenland nagenoeg stil en kwam het land (evenals vele andere streken rond de Middellandse Zee), tussen 1180 en 800 v.Chr., in de zogenaamde Duister Eeuwen terecht.
Er zijn vele Myceense opgravingen gedaan in heel Griekenland. De beroemdste (Mycene) wordt jaarlijks door veel mensen bezocht. De ruïneburcht van Tiryns is echter ook een mooi voorbeeld van Myceense burchtenbouw en in Pylos staan de ruïnes van het mooiste Myceense paleis.
Griekse architectuur 1100 - 100 v. Chr.
We zagen dat de materiële cultuur in Griekenland nagenoeg stil lag na het verdwijnen van de Myceense beschaving. Griekenland beleefde de Duistere Eeuwen. Over deze periode (1180-800 v. Chr.) is weinig bekend (vandaar de naam "duister"). Na de Duistere Eeuwen werd het weer rustig in Griekenland en groeide er een geheel nieuwe beschaving. Er ontstonden zo'n 200 stadstaatjes. Een stadstaat (polis) was gewoonlijk een ommuurde stad met enkele omliggende dorpen, landerijen en olijfgaarden. De polis was autonoom en stond onder leiding van een koning en de aristocratie. De grootste stadstaten waren Athene en Sparta. Hoewel er onderling veel strijd was, brak er nu wel een bloeiperiode aan (de Archaïsche periode van 800-480 v. Chr.). Hutten werden vervangen door huizen van steen.
Vanaf 700 v. Chr. ontwikkelde de monumentale bouwkunst zich door een andere bouw van de tempels. Aanvankelijk bestond deze uit lemen of bakstenen muren, maar zuilen, dak- en balkwerk waren van hout. Vanaf omstreeks 600 v. Chr. veranderde de houtbouw in steen en werden ook geleidelijk kostbaardere steensoorten als kalksteen en marmer gebruikt. De zuilen (pilaren) onder de bouwwerken deden hun intrede en maakten een eigen ontwikkeling door. Rond 550 v. Chr. was er sprake van een Dorische en Ionische bouworde, waarbij de voor de samenstellende onderdelen een systematische ordening ontstond. De Korintische bouworde ontstond wat later.
De bouworden (zuilenorden) ontwikkelden zich van heel eenvoudig tot zeer sierlijk. De drie erkende orden waren de Dorische, de Ionische en de Korintische. De standaard onderdelen hadden eigen benamingen, zoals kapiteel, architraaf, fries, kroonlijst en fronton.
Met name het kapiteel (het kopstuk van de zuil) vormde veelal een sierlijk beeldhouwwerk. Een kapiteel kon naar de vorm worden onderscheiden in 1) Een tektonisch kapiteel (kapitelen met een abstracte geometrische vorm), 2) Een bladkapiteel (kapitelen met een vorm van gestileerde bladeren, 3) Een iconisch kapiteel (kapitelen waarop dieren en mensen worden afgebeeld, onder andere in de vorm van een historisch tafereel). Detaillering van de verschillende bouworden en onderdelen staan in document "Bouworden in de architectuur".
Omstreeks 400 v. Chr. bereikten de vormen en proporties van de bouworden een weergaloze perfectie. Hoogtepunten waren onder meer de Zeustempel van Olympia en het Parthenon, het Erechthium en de Nikè-tempel van de Atheense Akropolis. De Ionische stijl beleefde een bloeiperiode in onder meer de nieuwe Artemistempel van Efeze, het Mausoleum van Halicarnassus, en de Athenatempel van Priëne. Enkele van deze tempels behoren tot de zeven officiële wereldwonderen (zie paragraaf "Wereldwonderen"). Ook verrezen naast tempels veel monumentale bouwwerken voor niet-religieuze doeleinden. Onder toepassing van de voor tempels gebruikelijke bouworden ontwikkelde deze seculiere bouwkunst eigen vormen in de bouw van propyleeën (monumentale ingangen), theaters en odeons (halfronde, geheel of gedeeltelijk overdekte theaters), gymnasia (instituten voor fysieke trainingen), stoa's (overdekte zuilengangen) en agora's (centra's, marktplaatsen). Deze bouwvormen gingen weldra een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de Griekse steden.
Ook de huizenbouw ontwikkelde zich van hut tot stenen huizen. De meeste rijken hadden vloeren met mozaïek, de vloeren van de armere bevolking bestond uit aangestampte aarde. De muren waren gepleisterd en hadden soms vrolijk gekleurde wandtapijten. Bij de rijken werden de muren soms geschilderd. In een Grieks huis vond men in het algemeen een mannenverblijf (andron) en een vrouwenverblijf (gynakium), een keuken, badkamer, slaapkamer en een opslagplaats. Een huis werd veelal gebouwd rond een binnenplaats met waterput of altaar. Men gebruikte materialen zoals zongedroogde lemen stenen. Verdiepingen werden ook toegepast. Er waren eenvoudige alleenstaande huizen, maar ook huizenblokken en ruime, luxueuze woningen.
Athene was een door muren beschermde stad. In de loop van de tijd werd de muur meerdere keren herbouwd. De muur is derhalve opgebouwd uit opeengestapelde oudere stenen funderingslagen. De Grieken hadden zelfs een uitgebreid systeem van vestingmuren die het stadsgebied van Athene met de haven aan zee verbonden. Deze " Lange Muren" sloten direct aan bij de vestingmuren van Athene en de havenstad.
De Grieken hadden veel eerbied voor ouderen. Kinderen waren verplicht voor hun ouders na hun overlijden een fatsoenlijke begrafenis te regelen. De gangbare aanduiding van de plaats van het graf was een stèle (grafsteen). Koningen en andere heersers werden veelal bijgezet in een tombe, lijkend op een tempel. De meest monumentale uit die tijd was het mausoleum van Halicarnassus. Dit mausoleum werd later één van de zeven wereldwonderen (zie paragraaf "Wereldwonderen"). De heerser (satraap, gouverneur) van Halicarnassus (aan de westkust van Turkije) was Maussollos. Zijn familie gaf na zijn overlijden in 353 v.Chr. opdracht tot de bouw van deze graftombe. Het woord mausoleum is afkomstig van deze heerser Maussollos.
De uitbundige bouwkoorts van de Grieken had omstreeks 400 v. Chr. haar hoogtepunt. Hierna trad verval in, vooral veroorzaakt door de interne oorlogen in die tijd. Dit betekende het einde van deze Oud-Griekse (Helleense) architectuur.
Vanaf 300 v. Chr. kwam de Hellenistische architectuur op. Deze had een grotere vormvrijheid dan de voorgaande architectuur. Dit kwam tot uiting in het gebruik van materialen als beton, door de aanleg van grootschalige projecten en door de bouw van hele steden. In deze periode bereikte de Griekse architectuur opnieuw een hoogtepunt. Twee van de zeven klassieke wereldwonderen kwamen tot stand: de Kolossus van Rhodos en de Pharos van Alexandrië (zie de paragraaf "Wereldwonderen"). Maar ook de Bibliotheek van Alexandrië was een staaltje van architectonisch vernuft.
Na ca. 150 v. Chr. werd de Griekse architectuur door de Romeinen overgenomen, maar in grote mate aangepast. Bouwwerken met typisch eigen Griekse architectuur werden dan nog maar sporadisch gebouwd. De Griekse architectuur had nog wel decennialang invloed op de Romeinse architectuur, maar werd al spoedig door de superieure ingenieurskunst van de Romeinen geheel verdrongen. In 30 v. Chr. veroverden de Romeinen Griekenland.
Uitleiding van dit deel van de Architectuur
De informatie in dit deel van de Bouwstijlen heb ik samengevat in beeld gebracht in de presentatie "Architectuur in de Oudheid". Daarin staan ook meer voorbeelden en nadere details.
Verdere invulling van de Bouwstijlen in de Architectuur volgt nog.