Introductie  

Gosen 3Zoals aangegeven in het eerste deel "De Aartsvaders" is de rubriek Bijbelse Geschiedenis een onderdeel van de hoofdrubriek Geschiedenis. De Bijbelse Geschiedenis betreft de geschiedenis van God en de schepping. De weg die God gaat met mens en wereld door de eeuwen heen, vanaf het begin van de wereld tot aan vandaag toe, en de weg die de mens zelf gaat in zijn relatie tot God.Job Albrecht Dürer

De geschiedenis van de aartsvaders gaat van de schepping tot aan de tijd dat vader Jakob vanwege hongersnood met al de zijnen in Gosen in Egypte gaat wonen. Het volk Israël verblijft ruim 200 jaar in Egypte. In deze periode leeft in het land Us (oostelijk van het land Kanaän) de godvrezende Job waarover het Bijbelboek Job gaat.

Job

Job is een man die moet lijden om Gods werk zichtbaar te laten worden. Wat Job meemaakt is overweldigend groot, dient de eer van God en leert ons God kennen in zijn grootheid en beschikkingsrecht. Lees over het wel en wee van deze rijke buitenlandse veehouder, die zijn lijden gelovig uit Gods hand aanvaardt, maar ook heftig bij God tegen zijn lijden protesteert, in document "Job".

We gaan hier nu vervolgen met de geschiedenis van de nakomelingen van aartsvader Jakob.

Slavernij in Egypte

De nakomelingen van Jakob (zonen van Israël, Hebreeën genoemd) zijn in het land Gosen een herdersvolk dat zich meer en meer uitbreidt. Het volk wordt zo talrijk dat ze het hele land bevolken. Het gaat hen Slavernij1voorspoedig en ze hebben het generaties lang goed in Egypte. Tot er een farao aan de macht komt die geen weet heeft van de voorgeschiedenis, van de tijd van Jozef. De omvang van het volk van de Hebreeën baart hem zorgen. Stel je voor dat er oorlog uitbreekt, zo zegt hij, en zij zich aansluiten bij onze vijanden, tegen ons strijden en uit Egypte wegtrekken. De farao neemt maatregelen om te voorkomen dat het volk nog groter wordt. Hij probeert de groei af te remmen door dwangarbeid. De Hebreeën worden als slaven ingezet voor ambitieuze bouwprojecten en moeten onder erbarmelijke omstandigheden werken. Mozes 1Als deze strategie niet werkt, moeten de vroedvrouwen alle pasgeboren jongetjes doden. Zij weigeren dit echter. Nu beveelt de farao alle Hebreeuwse jongetjes die geboren worden in de Nijl te gooien.

Het is in deze tijd dat Mozes wordt geboren. Dit is Mozes die later het volk uit Egypte zal leiden. Om hem in leven te houden, legt moeder Jochebed hem in een mandje in de Nijl. De dochter van de farao vindt het jongetje, adopteert hem en Mozes groeit op aan het hof. Volwassen geworden ziet hij dat zijn volk zware dwangarbeid moet verrichten. Als een volksgenoot door een Egyptenaar wordt geslagen, schiet Mozes hem te hulp en doodt de belager. Hij moet nu vluchten omdat de farao hem wil laten doden. Mozes 2Mozes vindt zijn toevlucht in Midjan bij de priester Jetro en helpt hem zijn schapen en geiten te weiden. Mozes trouwt met zijn dochter Sippora en blijft in totaal 40 jaar bij Jetro. Inmiddels is er nieuwe farao in Egypte gekomen, maar de Israëlieten gaan nog steeds onder dwangarbeid gebukt. God hoort hun jammeren, denkt aan het verbond dat Hij sloot met Abraham, Isaak en Jakob, trekt zich hun lot aan en wil hen verlossen uit hun lijden en brengen naar het beloofde land Kanaän.

Op een dag is Mozes de kudde van Jetro aan het hoeden bij de berg Horeb in de Sinaïwoestijn en ontmoet daar God in een brandende doornstruik. God spreekt hem toe "Kom niet dichterbij en trek je sandalen uit want de grond waarop je staat is heilig. Ik ben de God van je vader, van Abraham, Isaak en Jakob." En dan vertelt God dat Hij het lijden van zijn volk onder het wrede juk van de onderdrukkers kent, hen wil bevrijden en brengen naar het beloofde land Kanaän. God wil dat Mozes het volk uit Egypte gaat leiden. Mozes brengt vele bezwaren naar voren, maar God bemoedigt hem (zeg tegen het volk dat  "Ik ben die er zijn zal" heeft mij gestuurd) en zegt dat Mozes' broer Aäron het woord zal voeren. God legt aan Mozes uit hoe het zal gaan, dat Mozes wonderen zal gaan doen, dat farao het volk niet wil laten gaan, dat er plagen zullen komen en dat farao het volk uiteindelijk zal laten gaan. Mozes gaat met vrouw en kinderen op weg naar Egypte. God stuurt Aäron naar de Horeb om daar Mozes te ontmoeten.

Uittocht uit Egypte

Mozes en Aäron gaan naar de oudsten van Israël om aan te geven wat er gaat gebeuren. Mozes 3Daarna gaan ze naar de farao en zeggen hem dat God wil dat hij Zijn volk laat gaan. Farao peinst er niet over, laat zich niet overtuigen door de wonderen die Mozes doet en laat zich niet bedreigen door de aankondiging van plagen. Hij verhoogt de druk op het slavenwerk in sterke mate. Dan gaat God tien plagen (rampen) over Egypte brengen. Een overzicht daarvan staat in document "Plagen in Egypte". Een overzicht van de Egyptische goden die in dat document worden genoemd, staat in de presentatie "Pantheon Egypte"  Na elke ramp herroept de farao zijn aanvankelijke belofte tot vrijlating en laat het volk toch niet gaan. Totdat de laatste ramp hem en de Egyptenaren bijzonder diep treft. Alle eerstgeborenen in het land (van mens en dier) worden gedood. Nu smeekt de farao het volk het land Egypte met spoed  te verlaten. Dat betekent een einde aan de ondraaglijke slavernij,  een vrijheid van leven, maar ook een losmaken van de afgoden van Egypte. God heeft aan alle goden strafgerichten voltrokken. God alleen is Heer. Hij is werkelijk in staat te verlossen! Reeds aan Abraham was dit voorzegd!

De uiteindelijke bevrijding van het volk via deze laatste plaag begint met een viering in de huizen van de Israëlieten, met het pesachmaal (pesach is "overslaan"). Hierbij strijkt men bloed aan de deurposten van de huizen. Deze huizen worden door de doodsengel overgeslagen. Deze pesachviering wijst vooruit naar de bevrijding die Jezus Christus brengt door het offer van zijn bloed aan het kruis. De viering van het  pesachfeest is traditie geworden voor de Israëlieten.

De volgende dag vertrekken de Israëlieten met haast. Ze vragen en krijgen van de Egyptenaren allerlei zilveren en gouden voorwerpen en kleren mee. Zo begint voor hen de grote trek naar het beloofde land. God leidde de Israëlieten, in groepen geordend, uit Egypte. Het volk had 215 jaar in Egypte doorgebracht (400 jaar vanaf de tijd dat Abraham zelf in Egypte was, zie tijdsschema "Verblijf in Egypte". God laat het volk de route nemen vanuit Raämses via Sukkoth naar de Rietzee.

De woestijnreis

Het volk Israël gaat op reis naar het beloofde land Kanaän om dat in bezit te nemen. God gaat voor het volk uit met een wolkkolom om hen de weg te wijzen en te beschermen. Route Uittocht 1Hij laat hen niet de kortste route nemen, maar leidt hen naar de Rietzee. De farao krijgt inmiddels spijt en gaat het volk achterna om hen terug te halen. De Israëlieten worden doodsbang als ze merken dat ze in de val zitten tussen het leger van de farao en de Rietzee. Mozes geeft echter aan dat God hen zal redden en zijn majesteit zal tonen door de farao en zijn leger ten val te brengen. Mozes houdt zijn staf omhoog boven de Rietzee. Het water splijt en het volk gaat dwars door de zee. Uittocht Rode ZeeeDe Egyptenaren achtervolgen hen, maar God laat de wielen van de strijdwagens vastlopen. Als het volk aan de overkant is, strekt Mozes zijn arm uit boven de zee.  Het water stroomt terug en verzwelgt het leger van de farao. De Israëlieten stellen vol ontzag weer vertrouwen in God en in Mozes.

Het volk trekt verder zuidwaarts de woestijn Sur in. Na drie dag komen ze, nog zonder water te hebben gevonden, aan bij de oase Mara. Het bittere water daar is echter niet te drinken. Ze beklagen zich bij Mozes. Die gooit op aanwijzen van God een stuk hout in het water en het wordt zoet. Elim 1Het volk trekt verder tot de oase Elim, waar zeventig dadelpalmen en zeven waterbronnen aanwezig zijn. Aangekomen in de woestijn van Sin klaagt het volk over honger (had ons maar bij de vleespotten van Egypte gelaten!). God zorgt voor eten. Hij doet kwartels in het kamp neerstrijken en zorgt voor manna op de grond (wit zaad dat smaakt als honingkoek). Elke dag opnieuw (behalve op de sabbat) is er manna om van te eten. Het volk trekt van de ene pleisterplaats naar de andere en komt aan bij Refidim. Ook hier is geen water. Het volk uit sterke verwijten aan Mozes. Zo hevig (is de Heer nu in ons midden of niet?), dat Mozes God om hulp roept. God laat Mozes op de rots slaan, zodat er water uit tevoorschijn komt. Mozes noemt die plaats "Massa en Meriba", want hier verweet het volk hem en stelde men God op de proef.

Woestijnreis Refidim 2aHier worden ze aangevallen door de Amalekieten (nazaten van Esau). Jozua (de latere leider van het volk) strijdt met een aantal mannen tegen hen. Mozes kijkt toe vanaf een heuvel. Zolang hij zijn armen omhoog houdt, is Israël sterker dan Amalek en omgekeerd. Aäron en Chur ondersteunen zijn armen zodat Jozua uiteindelijk de Amalekieten verslaat. Amalek zal later door God worden gestraft voor deze aanval. In de Sinaïwoestijn bij de berg Horeb komt schoonvader Jetro bij Mozes. Hij brengt Mozes' vrouw Sippora en hun zoons Gersom en Eliëzer mee. Mozes brengt Jetro op de hoogte van alles wat er was gebeurd. Samen met de oudsten van het volk verheugen ze zich hierover, prijzen God en brengen offers aan Hem. Jetro adviseert Mozes over de wijze van rechtspreken over het volk. Mozes is gewend dat in z'n eentje te doen. Jetro meent dat Mozes dat nooit kan volhouden en doet het voorstel betrouwbare mannen aan te stellen over groepen om recht te spreken. Mozes voert daarop deze wijze van rechtspreken in.

God geeft de Tien Geboden

Wet 1Het volk is gelegerd bij de berg Sinaï. Mozes klimt de berg op, waar God tot hem spreekt. Mozes moet het volk herinneren aan al wat God deed bij de bevrijding uit Egypte en hen voorhouden dat zij een kostbaar bezit van God zullen zijn, een heilig volk van priesters, als zij zich aan het verbond met Hem houden. Als Mozes dit overbrengt,  antwoordt het volk "Wij zullen alles doen wat de Heer heeft gezegd". Het volk moet zich heiligen en afstand houden van de berg. God spreekt tot Mozes en het volk vanaf de berg die in rook is gehuld. Mozes gaat naar de top van de trillende berg, waar God is neergedaald. Dan spreekt God de volgende woorden: "Ik ben de Heer, jullie God, die jullie uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijdt. Vereer naast Mij geen andere goden …". En zo noemt God alle tien geboden die Hij het volk voorhoudt. Document "De wet van God" bevat deze Tien Geboden, ook wel de Tien Woorden genoemd. Naast de Tien Geboden geeft God allerlei andere leefregels. Mozes brengt alles over aan het volk. Het volk zegt "Alles wat de Heer gezegd heeft zullen wij ter harte nemen". Mozes gaat opnieuw de berg op om de stenen platen te halen, waarop God de tien geboden heeft geschreven. Samen met Jozua blijft hij veertig dag op de berg. Hier toont God alvast het ontwerp van het heiligdom waarin Hij straks wil wonen te midden van het volk (de latere tabernakel). Wet Gouden kalf 1Als Mozes uiteindelijk terugkeert, treft hij een feestvierend volk rond een gouden stierkalf aan. Op aandringen van het ongeduldige volk heeft Aäron voor hen een afgodsbeeld gemaakt, omdat Mozes zo lang weg bleef. Mozes is woedend en gooit de stenen platen aan diggelen. Hij verpulverd het gouden kalf en laat als straf 3.000 Israëlieten door de Levieten doden. God wil het volk verder laten trekken zonder Zelf mee te gaan. Mozes spreekt met God in de ontmoetingstent buiten het kamp. Omdat het volk zich verootmoedigt (ze dragen geen sieraden meer), zegt God toe toch mee te gaan. Mozes ontmoet God op de berg, mag Hem van achteren zien en ontvangt twee nieuwe platen met Gods geboden. God geeft nogmaals toelichting op de verordeningen en beloften. Als Mozes weer beneden is, glanst zijn gezicht omdat hij met God sprak. Mozes roept het volk bijeen en vertelt hoe God wil dat ze de tabernakel maken.

De tabernakel

God geeft op de Horeb aan Mozes de volgende opdracht: "De Israëlieten moeten een heiligdom voor mij maken, zodat ik te midden van hen kan wonen. tabernakel 3aIk zal je een ontwerp laten zien van de tabernakel en van alle voorwerpen die bij deze tent horen; houd je daar nauwkeurig aan". Zo is God Zelf de Architect en de vaklieden gaan aan het werk. Voor de bouw levert het volk goud, zilver, koper, edelstenen, dierenvellen, hout, specerijen, enzovoort. Vaklieden (waaronder Besaleël en Oholiab) worden ingeschakeld voor de bouw van de tabernakel en de vervaardiging van de tempelattributen. Zie hiervoor de presentatie "Tabernakel". De priesters (uit de stam Levi) die dienst gaan doen in de tabernakel krijgen de voorgeschreven kleding. Zie hiervoor document "Priesterkleding". Zie voor de edelstenen op de borsttas van de hogepriester de presentatie "Mineralen in de Bijbel in Beeld" (deze presentatie is ook opgenomen in de rubriek Mineralen & Gesteenten). Voor deze dienst schrijft God heffingen voor en regels voor inwijding van de priesters en het brengen van offers. God stelt de sabbat als rustdag in. Niemand mag dan werken (ook niet aan de tabernakel), de dag is aan God gewijd. Voor generatie op generatie moet die dag een teken van een eeuwigdurend verbond zijn. Als alle onderdelen gereed zijn, wordt de tabernakel opgebouwd en ingericht. Dan overdekt een wolk deze nieuwe ontmoetingstent en de majesteit van God vult de tabernakel.

Voorschriften bij de Horeb

hogepriester 10 randBij de Horeb spreekt God met Mozes en geeft hem voorschriften over de brand- en spijsoffers die de Israëlieten voortaan moeten gaan brengen. Ook geeft God regels voor de priesterdienst, regels omtrent reine en onreine dieren en voorschriften voor het vieren van het pesachfeest en de sabbat (de rustdag). Maar ook wetten voor de rechtspraak, het erfrecht, de welzijnszorg en oorlogshandelingen. Geen enkel levensterrein (van heimelijke zonden tot openbare activiteiten en gedragingen) ligt buiten Gods beslag of is onbelangrijk voor de verbondenheid met Hem. De door God gegeven voorschriften dienen het sociaal, economisch, lichamelijk en geestelijk belang van het volk. Voor een overzicht van de bij de Horeb gegeven regels en wetten, zie document "Voorschriften bij de Horeb".

Het vervolg van de woestijnreis

Route Uittocht 0 HorebHet volk verblijft bijna een jaar in de vlakte bij de Horeb. Daar ontvangen ze Gods wetten en voorschriften en bouwen ze de tabernakel. Ook geeft God aan dat de Israëlieten de volken in het land Kanaän zullen verdrijven uit hun land om het beloofde land in bezit te nemen en dat God die volken zal uitroeien. God laat Mozes tellen hoeveel weerbare mannen er per stam zijn. Dezen zullen straks de strijd moeten voeren. Voordat ze verder trekken, viert het volk nog het pesachfeest.

De wolkkolom boven de uitneembare tabernakel is 's nachts een lichtend vuur. Overdag bedekt de wolk de tabernakel. Als de wolk zich verheft, dan moet het volk verder trekken. Waar de wolk stilhoudt, moeten ze hun kamp opslaan. Trompet Priester 2Hierbij moeten de stammen hun door God aangewezen plaats innemen. De priesters moeten op trompetten blazen om het volk bijeen te roepen of om het vertrek ordelijk te laten verlopen.

Het volk trekt vanuit de Horeb verder door de woestijn en bereikt na drie dagreizen de pleisterplaats Kibrot-Hattaäva. Het volk klaagt dat ze alleen maar manna te eten krijgen. "Hadden we maar vlees, vis en groente te eten zoals in Egypte". Mozes weet niet meer hoe hij hiermee om moet gaan. God laat hem zijn last delen met zeventig oudsten en spreekt hen toe. God geeft het volk uit woede zo veel kwartels dat velen vanwege hun gulzigheid sterven.

Het volk trekt verder naar Chaserot waar ze een tijdlang blijven. Mirjam en Aäron (zus en broer van Mozes) komen hier in opstand tegen Mozes. "Heeft God alleen via  Mozes gesproken? Toch ook via ons!". God straft Mirjam met lepra. Mozes pleit voor haar. Mirjam moet van God zeven dagen buiten het kamp verblijven. Daarna is ze genezen en kan het volk verder trekken naar de volgende pleisterplaats in de woestijn van Paran. Ze reizen van de ene pleisterplaats naar de andere en komen tenslotte aan in Kades.

Verkenning van Kanaän

Het volk wil dat er mannen worden vooruitgestuurd om poolshoogte te nemen in Kanaän. God geeft daarop Mozes de opdracht het beloofde land Kanaän te laten verkennen. Twaalf mannen gaan eropuit en Mozes Verkenners 1verkennen het land gedurende veertig dagen. Ze komen terug, laten het volk de vruchten van het land zien en brengen verslag uit van hun bevindingen. "Werkelijk, het land vloeit over van melk en honing. Maar de bevolking is sterk, de steden zijn versterkt en er zijn reuzen. We kunnen dat volk niet aanvallen, het is te sterk voor ons". Alleen Jozua en Kaleb brengen een positief verslag. "We kunnen zonder probleem optrekken en het land in bezit nemen. We kunnen dat volk makkelijk aan". De overige verkenners bestrijden dit hevig. Het volk raakt in opstand. "Waarom brengt God ons naar dat land? We kunnen beter teruggaan naar Egypte". Mozes en Aäron werpen zich op de grond. Jozua en Kaleb zeggen tegen het volk: "Als God ons goed gezind is, zal Hij ons erheen brengen en het ons geven. Maar verzet u niet tegen God en wees niet bang voor de bevolking van dat land. Zij hebben niemand die hen beschermt en wij worden bijgestaan door God". Het volk dreigt hen te stenigen, maar dan verschijnt de majesteit van God en God ontsteekt in woede:  "Hoe lang zal dit volk Mij nog afwijzen? Hoe lang nog zal het weigeren op Mij te vertrouwen ondanks alle wonderen die Ik verricht heb?". En God wil het volk laten vallen en met Mozes alleen verdergaan. Mozes pleit voor het volk. "Wat zullen de Egyptenaren wel niet zeggen? Dat God niet in staat is het volk naar het beloofde land te brengen!" Op verzoek van Mozes vergeeft God het volk, maar besluit dat niemand van het huidige volk het land dat God onder ede heeft beloofd, zal zien. God laat het volk omkeren, de woestijn weer in. Zij zullen veertig jaar in de woestijn ronddolen, voordat ze het land Kanaän in bezit mogen nemen. Ieder die twintig jaar  of ouder is, zal sterven in de woestijn. Jozua en Kaleb zullen het beloofde land wel mogen binnengaan. Het volk wordt na deze aankondigingen diepbedroefd, doet boete en wil alsnog het land gaan veroveren. Mozes raadt hen dit ten zeerste af. Als het volk dit in overmoed toch doet, worden ze door de Amalekieten verpletterend verslagen en teruggedrongen.

Woestijnreis 140 jaar in de woestijn

Gedurende 40 jaar zwerft het volk in de woestijn rond het Seïrgebergte van de ene pleisterplaats naar de andere. De Bijbel noemt in totaal 42 pleisterplaatsen (van de uittocht uit Egypte tot de intocht in Kanaän). In deze 40 jaar vinden er allerlei gebeurtenissen plaats. Steeds weer brengt God via Mozes het volk in herinnering welke regels en voorschriften het volk moet naleven.

- Tijden de reis verzetten Korach, Datan en Abiram zich tegen Mozes en Aäron. Korach is een Leviet, een neef van Mozes en Aäron. Datan en Abiram zijn Rubenieten. Ze worden gesteund door 250 aanzienlijke leiders van het volk. Ze verwijten Mozes en vooral Aäron dat zij zich te veel aanmatigen en zich verheven voelen boven anderen die toch ook heilig zijn. Mozes wil dat God zelf beslist wie voor Hem heilig is en wie Hij verkiest voor de priesterdienst. Hij laat hen ent Aäron een reukoffer brengen. Wie God verkiest, zal als heilig worden aangewezen. Het volk Woestijn Korach 1moet zich verwijderen van Korach en zijn medestanders en van de tenten van Datan   en Abiram. God opent de aarde en de opstandelingen met hun families en  bezittingen worden opgeslokt. Met een vuur doodt God alle 250 medestanders. De volgende dag echter beklaagt het volk zich bij Mozes en Aäron: "U hebt het volk van God gedood". God wil hen nu in een oogwenk vernietigen en begint al met een plaag die dit in gang zet. Aäron gaat snel met een vuurpan met reukwerk naar het volk, bewerkt daarmee verzoening voor hen en de plaag houdt op. Aan duizenden heeft de plaag inmiddels het leven gekost. God laat daarna van elke stam een staf, samen met die van Aäron, in de tabernakel leggen. De volgende dag bloeit de staf van Aäron. Die staf wordt neergelegd in de tabernakel als waarschuwing voor het opstandige volk. God zegt erbij: "Er moet een eind komen aan hun geklaag tegen Mij, anders zullen ze sterven". Bij elk geklaag van het volk wil God aanvankelijk het hele volk vernietigen, maar Mozes bepleit steeds Gods vergeving.

- Tijdens de reis sterft Mirjam, de zus van Mozes en Aäron.

- Het volk loopt opnieuw te hoop tegen Mozes. Woestijn MeribaEr is geen water. "Waarom hebt u ons in dit afschuwelijk oord gebracht. Waren we maar eerder gestorven". God geeft Mozes en Aäron opdracht de rots te bevelen water te geven. In het bijzijn van het volk zegt Mozes: "Luister, opstandig volk, zullen wij voor u uit deze rots water laten stromen?". Hij slaat met zijn staf tweemaal op de rots en het water stroomt eruit. God had echter bevolen de rots toe te spreken. Hij neemt het Mozes en Aäron zeer kwalijk geen ontzag te hebben gehad voor Gods heiligheid door eigenhandig op te treden ("wij" en het slaan). Zelf zullen zij het volk niet mogen brengen in het beloofde land. Dat zal Jozua gaan doen.

Op weg naar Kanaän

Na de omzwervingen rond het Seïrgebergte gaat het volk op weg om het beloofde land te veroveren. Vanuit Kades vraagt Mozes aan zijn broedervolk Edom toestemming door hun land te trekken. God heeft namelijk gezegd dat ze de broedervolken Edom (afstammelingen van Esau) en Moab (afstammelingen van Lot) niet mogen aanvallen of uitdagen. Edom weigert hen door te laten, zodat het volk een omweg moet maken. Het volk reist naar Esjon-Geber en gaat daarna noordwaarts richting de Dode Zee. Op die route sterft Aäron op de berg Hor en wordt daar begraven. Zijn zoon Eleazar volgt hem op als hogepriester. Tijdens de omweg rond Edom wordt het volk aangevallen door de koning van Arad uit Kanaän. Het volk roept God te hulp en belooft bij overwinning alle steden rond Arad te vernietigen. God levert Arad aan hen uit en het volk doodt alle inwoners. Ook Moab weigert de Israëlieten de doortocht, zodat het volk ook om Moab heen trekt. Tijdens de omweg klaagt het volk opnieuw: "Waarom hebt u ons uit Egypte gehaald? Om in de woestijn te sterven? We hebben geen brood en geen water en dit ellendige eten kunnen we niet meer zien". God stuurt slangen op hen af. Velen worden gebeten en sterven. Woestijn Mozes Slang 2Het volk krijgt berouw "Wij hebben gezondigd" en roept Mozes te hulp. Op aangeven van God plaatst Mozes een koperen slang op een staak. Ieder die gebeten is en naar deze slang opkijkt, blijft in leven. Om verder te trekken, verzoekt Mozes aan de Amorieten (dit is geen broedervolk van hen) door hun gebied te mogen trekken.Route Intocht 5 Koning Sichon in Chesbon weigert dit. Hij gaat het volk Israël tegemoet en valt hen aan. De Israëlieten winnen de strijd en veroveren heel hun gebied, van de Arnon tot de Jabbok. Dit gebied was vroeger van de Moabieten geweest, maar toen veroverd door de Amorieten. Het volk Israël neemt nu al hun steden in en verdrijven de Amorieten. Op weg naar Basan trekt koning Og van Basan hen met zijn voltallig leger tegemoet. God geeft Mozes te kennen dat Hij koning Og aan hem zal uitleveren. Zo wordt ook Basan verslagen, hun land in bezit genomen en het volk verdreven. De Israëlieten keren terug en slaan hun kamp op in de vlakte van Moab.

In de vlakte van Moab

- De vlakte van Moab ligt ter hoogte van Jericho. Als de Moabieten horen wat Israël met de Amorieten heeft gedaan, worden ze buitengewoon bang hetzelfde lot te ondergaan. Koning Balak van Moab overlegt met de Midjanieten wat te doen. Ze sturen een delegatie naar waarzegger Bileam (uit Petor bij de Eufraat) om het volk Israël te vervloeken. Bileam blijkt een man te zijn die Gods woorden hoort, hij spreekt over "mijn God". Wie hij zegent wordt gezegend en wie hij vervloekt wordt vervloekt. Als Bileam het verzoek van de delegatie hoort, raadpleegt hij God. God zegt "Ga niet met hen mee en vervloek dat volk niet, want het is gezegend". De delegatie gaat zonder Bileam terug naar Balak. Die stuurt een tweede delegatie naar Bileam. Bij voorbaat zegt Bileam niets te kunnen doen dat ingaat tegen het bevel van zijn God.  Opnieuw raadpleegt hij God. Deze zegt nu "Als die mannen jou ontbieden, ga dan maar met hen mee, maar je mag alleen doen wat Ik je opdraag". Bileam 2Onderweg naar Balak verspert een engel met een zwaard de weg om Bileam tegen te houden. Bileams ezel weigert daarom verder te gaan. Pas nadat hij tot driemaal toe de ezel slaat en de ezel hem daarover aanspreekt, ziet hij zelf de engel staan. Bileam zegt gezondigd te hebben en wil wel teruggaan, maar de engel zegt "Ga mee, maar zeg alleen wat ik je opdraag". Tegen Balak zegt Bileam dan ook dat hij alleen kan zeggen wat God hem in de mond legt. Na het brengen van offers legt God Bileam zegende woorden in de mond in plaats van vloek. Balak is zeer ontstemd. Ook op twee andere plaatsen (op de top van de berg Pisga en de top van de berg Peor, Bileam 3waar ze een deel van het volk Israël kunnen zien) gebeurt hetzelfde. Balak is woedend en stuurt Bileam zonder beloning terug naar huis. Bileam geeft in een orakelspreuk nog wel aan wat Israël in de toekomst de Moabieten zal aandoen. Ook adviseert hij Balak de vrouwen van Moab en Midjan in te zetten om de mannen van Israël te verleiden tot ontucht en ontrouw aan God.

- De mannen van Israël laten zich inderdaad in met de vrouwen van Moab en Midjan. De vrouwen nodigen hen uit voor hun offerfeesten. Het volk eet van het offervlees en buigt zich voor die goden neer. Zo laten ze zich in met de Baäl van de Peor. God ontsteekt in woede en laat alle schuldigen terechtstellen. Dapper optreden van Pinechas (zoon van hogepriester Eleazar) voorkomt dat heel het volk wordt gedood. Hij doodt een Israëliet en een Midjanitische vrouw (dochter van een stamhoofd) zodat God zijn woede laat varen. Tegen Mozes zegt God de Midjanieten als vijanden te behandelen en hen te doden, vanwege hun betrokkenheid bij het vragen van Bileam en het verleiden van de Israëlieten.

- Mozes en Eleazar moeten opnieuw een telling uitvoeren onder de Israëlieten. De telling van weerbare mannen van twintig jaar en ouder gebeurt op dezelfde wijze als bij de telling bij de Horeb. Het totaal aantal weerbare mannen is nagenoeg gelijk aan dat van de eerste telling.

-Offers 2 God geeft in de vlakte van Moab voorschriften voor de dagelijkse offers en de offers op de hoogtijdagen, voor het erfrecht van vrouwen, het doen van geloften van vrouwen en voor het erfelijk grondbezit.

- God wil dat het volk nu wraak neemt op de Midjanieten. Daarna zal Mozes sterven. Elke stam levert duizend weerbare mannen om de strijd aan te gaan. Dit leger doodt alle mannen van Midjan. Ook de vijf koningen en de waarzegger Bileam vinden de dood. Vrouwen en kinderen worden gevangen genomen, alle vee en bezit wordt geroofd, de steden worden platgebrand. Met de buit komen ze bij Mozes. Die is zeer ontstemt omdat de vrouwen in leven zijn gebleven. Juist zij waren het die de Israëlieten bij de Peor hadden verleid tot ontucht en ontrouw aan God. De legeraanvoerders moeten van Mozes alle jongens en getrouwde vrouwen doden. Alle strijders, gevangenen en goederen moeten gereinigd worden. De gigantische buit wordt verdeeld onder de strijders en de rest van het volk. Een deel van de buit wordt aan God afgestaan en ook de Levieten krijgen een deel.

- De Rubenieten en Gadieten vragen Mozes hen het land aan deze kant in bezit te geven en hen niet de Jordaan te laten oversteken.Intocht 1 Ze vragen dit omdat dit gebied heel geschikt is voor het vele vee dat ze bezitten. Mozes werpt hen tegen dat zij nu hetzelfde doen als het volk bij Kades toen men niet mee Kanaän in wilde trekken. Toen strafte God het volk met 40 jaar verblijf in de woestijn. Op voorstel van beide stammen krijgen ze echter wel aan deze oostkant land in bezit, maar op voorwaarde dat de weerbare mannen wel met Israël de Jordaan oversteken om mee te strijden. Pas na de inname van het beloofde land zullen ze terugkeren naar hun gezinnen in dit gebied. Mozes geeft hen en de halve stam van Manasse dit op de Amorieten en op Basan veroverde gebied in bezit. Deze stammen herbouwen de steden in dit gebied en gaan er wonen.

- God laat vanaf de berg Nebo aan Mozes het beloofde land zien. Mozes mag het land niet binnengaan en zal nu sterven. Mozes vraagt God een andere leider voor het volk aan te stellen. God geeft aan dat dit Jozua zal zijn, een man met geestkracht. Mozes legt in het bijzijn van de priester Eleazar en het hele volk Jozua de handen op en draagt in ieders aanwezigheid de leiding aan hem over. Jozua moet bij beslissingen over veldslagen aan de priester Eleazar vragen de orakelstenen te raadplegen voor de wil van God.Mozes Nebo 2

- God geeft Mozes instructies voor de verovering en toekomstige verdeling van het beloofde land over de overige stammen. Die verdeling moet worden gedaan door Eleazar en Jozua, samen met een vertegenwoordiger van elke stam. Een aantal steden moet worden afgestaan aan de Levieten. Zes daarvan moeten als vrijsteden worden aangewezen. Hierheen kan iemand vluchten die zonder opzet iemand heeft gedood.

- Als het volk straks de Jordaan oversteekt, moeten ze de bewoners daar verdrijven, hun steden vernietigen met al hun afgodsbeelden en offerplaatsen. "Neem het land in bezit en ga er wonen. Intocht Maat is volIk geef jullie dit land in eigendom". God verdrijft de Kanaänitische volken omdat ze niet hebben geluisterd naar Gods oproep tot inkeer. De maat van hun goddeloosheid is nu vol. Daarom geeft God, naar zijn belofte, hun land aan de Israëlieten.

- Mozes houdt voor zijn sterven nog uitgebreide afscheidsredevoeringen.

Hij geeft een overzicht van de gebeurtenissen vanaf het vertrek bij de Horeb tot de aankomst bij de vlakte van Moab. Hij instrueert het volk met het oog op het wonen in het beloofde land. Hij zet de wetten en voorschriften op een rij betreffende een heilig leven met God en betreffende het maatschappelijke leven. Hij geeft aanwijzingen voor de intocht in Kanaän en zegent de twaalf stammen van Israël.

- Mozes schrijft zijn hele onderricht op een boekrol en geeft die aan de oudsten met het bevel elk zevende jaar de voorschriften aan het volk voor te lezen. Mozes en Jozua zingen samen een uitgebreid lied en benadrukken de ernst: "Het gaat niet om iets onbeduidends, het is een zaak van levensbelang!". Dan klimt Mozes de berg Nebo op en sterft daar, 120 jaar oud. Nooit meer heeft Israël een profeet gekend als Mozes, met wie God zo vertrouwelijk omging!

Veldtocht 1De intocht in het land Kanaän

Na de dood van Mozes geeft God aan Jozua de opdracht met het volk de Jordaan over te steken en het land te veroveren. Hij bemoedigt Jozua en wil ook dat hij zich in alles aan Gods wetten houdt: "Wees vastberaden en standvastig, laat je door niets weerhouden of ontmoedigen, want waar je ook gaat, de Heer, jouw God, staat je bij" en "Houd je vóór alles aan de wet waarin Mozes jou heeft onderwezen". Het volk moet zich klaarmaken voor vertrek, maar vooraf geeft Jozua twee spionnen de opdracht het hele gebied, maar vooral Jericho, te verkennen. Als ze terugkomen melden ze dat God hun het land zal geven, want de inwoners zijn doodsbang voor ons. Dit laatste hebben ze gehoord van Rachab die hen hielp ontvluchten toen ze bijna ontdekt waren. Ze beloofden Rachab dat zij gespaard zou worden bij de val van Jericho.

Als het volk op weg gaat om de Jordaan over te steken, krijgen ze van Jozua te horen dat God wonderen zal verrichten. Zodra de priesters met de ark in de Jordaan stappen, komt het water tot stiltand en vormt het een dam. Het overige water stroomt weg en het hele volk gaat door de droge bedding naar de overkant. Jozua laat elk van de twaalf stammen een steen uit de Jordaan meenemen om straks  een gedenkteken op te richten. Intocht Gedenksteen 2Ook in het midden van de Jordaan richt Jozua twaalf stenen op. Het volk legert in Gilgal, waar de meegebrachte stenen worden opgericht als een blijvende herinnering voor het nageslacht voor wat God bij de overtocht heeft gedaan. In Gilgal worden de mannen (alsnog) besneden en viert het volk het pesachfeest. Vanaf nu krijgt het volk geen manna meer. Ze moeten leven van wat de akkers in Kanaän opbrengen.

De stad Jericho is inmiddels volkomen afgegrendeld uit angst voor de Israëlieten. Een engel komt bij Jozua en zegt hem dat God Jericho aan hem zal uitleveren. Alle weerbare mannen trekken op Gods aangeven zeven dagen zwijgend om de stad heen. Intocht Jericho BazuinZeven priesters voor de ark blazen op de ramshoorn. Op de zevende dag trekken ze zevenmaal om Jericho, waarna het volk, op een teken van Jozua, in schreeuwen uitbarst. De muren van Jericho storten in en de stad wordt ingenomen. Op bevel van God wordt alles en iedereen gedood en wordt de stad vernietigd en verbrand. Alleen zilveren, gouden en koperen voorwerpen zijn voor God, voor de tabernakel. Rachab en haar familie worden gespaard. Zij blijven vanaf nu bij het volk. Uit het geslacht van Rachab zal later Jezus, de Messias, geboren worden. Jericho mag niet weer worden opgebouwd. De roem van Jozua gaat door het hele land.

Het volk gaat, zoals Mozes had geboden, op weg naar de berg Ebal om daar aan God te offeren. Door een daad van Achan (uit de stam Juda) wordt  Gods woede opgewekt. Hij steelt van de goederen die voor God zijn afgezonderd. Het gevolg is een nederlaag tegen de inwoners van Ai. Pas als Achan als schuldige wordt gevonden en gedood, kan Ai worden overwonnen. Bij de berg Ebal brengt het volk offers aan God en leest Jozua alle voorschriften die Mozes had opgeschreven voor aan het hele volk. Daarna keren ze terug naar het kamp in Gilgal.

Veldtocht 2De plaatselijke volken ten zuiden van Jericho zijn door wat ze hebben gehoord doodsbang en sluiten samen een bondgenootschap. Maar de Gibeonieten gebruiken een list waardoor ze een vredesverdrag met Israël gedaan krijgen. Jozua komt achter het bedrog, maakt hen tot waterputters en houthakkers, maar doodt hen niet. Als de overige volken horen van het vredesverdrag, trekken ze samen op naar Gibeon en belegeren de stad. Gibeon roept Jozua te hulp. Israël trekt ten strijde en verrast de vijand met een aanval. God zaait paniek onder de vijand en Israël kan de Amorieten een zware nederlaag toebrengen. Bij de achtervolging doodt God door grote hagelstenen meer vijanden dan door de zwaarden van de Israëlieten. Op gebed van Jozua ( "Zon, sta stil boven Gibeon") laat God de zon stilstaan, zodat het licht blijft tot de vijand is gedood. Na de overwinning keren ze teug naar Gilgal. In de daarop volgende zuidelijke veldtocht worden alle steden door de Israëlieten veroverd en alle koningen en inwoners ter dood gebracht. Dit gebeurt allemaal zoals God had opgedragen. Het volk keert terug naar het kamp bij Gilgal.

Veldtocht 3In het noorden van Kanaän hoort de machtige koning Jabin van Hasor van de zuidelijke zegetocht van de Israëlieten. Hij stuurt boden naar de andere koningen in het noorden. De koningen brengen samen een enorm leger op de been en gaan ten strijde tegen Israël. God zegt tegen Jozua niet bang te zijn, want morgen zijn alle vijanden dood. Bij een verrassingsaanval van Israël bij Merom (ter hoogte van het Meer van Galilea) levert God de vijand uit aan Israël. Het volk brengt hen een nederlaag toe, achtervolgt hen tot ver in het oosten en doodt allen. Jozua neemt de stad Hasor in, doodt alle inwoners en steekt de stad in brand. Daarna neemt hij de steden van de andere koningen in en doodt ook daar alle inwoners. Alles volgens de opdracht van God aan Mozes.

Stamverdeling 1Jozua is inmiddels oud geworden, maar nog niet alle gebieden in Kanaän zijn ingenomen. God zal echter zelf de inwoners van die gebieden verdrijven door aan elke stam in hun gebied de overwinning te geven. Jozua krijgt de opdracht het land onder de stammen te verdelen zoals Mozes reeds had aangegeven. Die taak wordt, zoals afgesproken, uitgevoerd door priester Eleazar en Jozua, samen met een vertegenwoordiger van elke stam. Via loting wordt bepaald welke stam welk gebied krijgt. De stammen Ruben, Gad en half Manasse hadden al land gekregen ten oosten van de Jordaan. Jozua en Kaleb krijgen een eigen stad toegewezen. De Levieten krijgen 48 steden, waaronder 6 vrijsteden.

Als Jozua niet meer lang te leven heeft (hij is al op hoge leeftijd gekomen) roept Jozua eerst de oudsten van het volk bijeen en daarna het hele volk. Aan de oudsten, stamhoofden, rechters en griffiers brengt hij in herinnering hoe God voor hen streed en hen dit land heeft gegeven. Hij vermaant hen nu op geen enkele manier af te wijken van de voorschriften van Mozes. Het is van groot belang God lief te hebben. Hij waarschuwt voor Gods toorn als zij niet naar zijn geboden leven, zich vermengen met de nog overgebleven volken of andere goden gaan dienen. Jozua roept het volk bijeen in Sichem. Hij brengt het volk in herinnering dat hun voorouders ten oosten van de Eufraat andere goden dienden, dat God hun stamvader Abraham daar weggehaald heeft en hem naar Kanaän heeft gebracht en hem tot een groot volk heeft gemaakt. En dat God zijn volk via Mozes uit Egypte bevrijdde, door de woestijn leidde, het land Kanaän deed innemen en hen nu hier doet wonen. Wel nu, zegt Jozua, eerbiedig God, wees Hem trouw, dien geen andere goden, dien God alleen. Zo niet, kies dan nu wie u wel wilt dienen: de goden van uw voorouders of de goden van de Kanaänieten van wie dit land in bezit nam.

 In ieder geval zullen ik en mijn familie, zo zegt Jozua, onze God dienen

Het volk antwoordt: Het is verre van ons God te verlaten om andere goden te dienen. Hij, onze God, heeft ons bevrijd en dit land gegeven. Hij heeft grote wonderen gedaan, ons steeds beschermd en de volken voor ons verdreven. Natuurlijk zullen wij Hem dienen, want Hij is onze God. Jozua waarschuwt voor onmacht en voorspelt ontrouw aan de heilige God, maar het volk blijft volhouden: Wees ervan verzekerd dat we God zullen dienen. Als teken van de aangegane verplichting van het volk richt Jozua een grote steen op. Hierna gaat iedereen naar zijn eigen grondgebied.Als Jozua niet meer lang te leven heeft (hij is al op hoge leeftijd gekomen) roept Jozua eerst de oudsten van het volk bijeen en daarna het hele volk. Aan de oudsten, stamhoofden, rechters en griffiers brengt hij in herinnering hoe God voor hen streed en hen dit land heeft gegeven. Hij vermaant hen nu op geen enkele manier af te wijken van de voorschriften van Mozes. Het is van groot belang God lief te hebben. Hij waarschuwt voor Gods toorn als zij niet naar zijn geboden leven, zich vermengen met de nog overgebleven volken of andere goden gaan dienen. Jozua roept het volk bijeen in Sichem. Hij brengt het volk in herinnering dat hun voorouders ten oosten van de Eufraat andere goden dienden, dat God hun stamvader Abraham daar weggehaald heeft en hem naar Kanaän heeft gebracht en hem tot een groot volk heeft gemaakt. En dat God zijn volk via Mozes uit Egypte bevrijdde, door de woestijn leidde, het land Kanaän deed innemen en hen nu hier doet wonen. Wel nu, zegt Jozua, eerbiedig God, wees Hem trouw, dien geen andere goden, dien God alleen. Zo niet, kies dan nu wie u wel wilt dienen: de goden van uw voorouders of de goden van de Kanaänieten van wie u dit land in bezit nam.

Kort daarna sterft Jozua, 110 jaar oud. Hij wordt begraven in zijn eigen grondgebied. Ook de priester Eleazar sterft. Het volk blijft God dienen zolang de leeftijdsgenoten van Jozua de leiding hebben over de stammen. Zij waren getuige geweest van Gods grootse daden voor Israël.

Jozua slot

Uitleiding

Het voorgaande over Mozes en Jozua is beschreven in de bijbelboeken Exodus - Leviticus - Numeri - Deuteronomium - Jozua. Deze boeken zijn een onderdeel van het Oude Testament in de Bijbel. Een overzicht van de Bijbelboeken is te vinden in document "Bijbelboeken". Het Nieuwe Testament begint met de geboorte van Jezus, de Zoon van God, de Verlosser van de wereld. Zijn komst op aarde betekent ook het startpunt van de kerk, zodat we vanaf dat moment over Kerkgeschiedenis gaan spreken.

Om het geheel van het hier beschreven tweede deel van de Bijbelse Geschiedenis nogmaals te overzien, herhalen we hier het overzicht in de vorm van de tijdlijn. Zie deze tijdlijn. (link, geheel, na alles gereed) De informatie in deze paragraaf heb ik samengevat in beeld gebracht in de presentatie " Mozes en Jozua ". Daarin staan ook nadere details, meer kaarten en een tijdlijn. De plagen in Egypte worden ook beschreven in psalm 105 in het Bijbelboek Psalmen. De woestijnreis is ook beschreven in psalm 106 in het Bijbelboek Psalmen.

Dit deel 2 van de Bijbelse Geschiedenis over "Mozes en Jozua" is het vervolg van deel 1 "Aartsvaders" 

Het volgende deel 3 zullen we noemen "Rechters, Koningen en Profeten"

Deel 1 - 2 - 3 van de Bijbelse Geschiedenis gaan over de geschiedenis van God met het volk Israël

Beschreven in het Oude Testament 

De geschiedenis van God ook met de overige volken begint in deel 4 - Evangelisten en Apostelen

Beschreven in het Nieuwe Testament

Wie bij de Bijbelse Geschiedenis is grootgebracht, zal via vertellingen thuis en op school op een verhalende manier kennis hebben genomen van de Bijbelse gebeurtenissen. Wie dat niet op deze wijze heeft meegekregen, doet er goed aan de geschiedenissen die ik hier heb beschreven zelf na te lezen in de Bijbel voor de verhalende achtergronden. Voor dit deel 2 beveel ik vooral de volgende Bijbelgedeelten aan voor wie onze God en Zijn bedoeling goed wil leren kennen. Een overzicht van de Bijbelboeken is te vinden in document "Bijbelboeken".

Exodus: Hoofdstuk 1 - 20 / 24 en 25:1-9 / 32 en 33 / 39:32-43 / 40:34-38.

Leviticus: Hoofdstuk 1:1-4 en hoofdstuk 16.

Numeri: Hoofdstuk 10:11-13 en 33-16 / hoofdstuk 11-14 /  16-17 / 20:1-13 / 21:4-9 / 25 / 27:12-33 / 32.

Deuteronomium: Hoofdstuk 1:1-5 / hoofdstuk 6 / 8 / 17:18-20 / 26:16-19 / 31 / 32:48-52 / 34.

Eén reactie